5. Ik (vragen) gisteren aan Hanna: " (Zijn - tt) jij bang voor schildpadden?" |
|
Ik (hebben - vt) het niet (verwachten) , maar |
|
ze (antwoorden - vt) : "Ja, heel erg!" |
|
Daar (zijn - vt) ik toch van (schrikken) . |
|
Dus (zeggen - vt) ik: "Schildpadden (zijn - tt) toch heel vreedzame dieren?" |
|
Toen (repliceren - vt) Hanna: "Dat (zullen - tt) best, |
|
maar ik (vertrouwen - tt) ze niet. |
|
Je (weten - tt) nooit wat ze in hun schild (voeren - tt) . |
|
|
|