werkwoordspelling 2 oefening 25b (blz. 59)

  
werkwoorden 2

3. Benzine
Marino (stoppen - tt) met zijn auto bij een tankstation en (vragen - tt)
aan de bediende hoe duur een druppel benzine (zijn - tt) .
De bediende (aanstaren - tt) Marino met grote ogen aan
en (antwoorden - tt) : "Eén druppel (kosten - tt) helemaal niets, meneer."
Marino (knikken - tt) en (zeggen - tt) :
"(Druppelen - tt) u dan mijn tank maar eens lekker vol."


4. Ballonnen
4. Twee ballonnen (zweven - tt) rond op een feestje.
Ze (bewegen - tt) mee op de muziek en (amuseren - tt) zich geweldig.
Maar wanneer de ene ballon frisdrank (drinken - tt) , (knappen - tt) hij
ogenblikkelijk. De andere ballon (schudden - tt) :
"Ik (hebben - tt) hem nochtans (waarschuwen) .
Ik (zeggen - vt) nog nadrukkelijk: (drinken - tt) nooit frisdrank met prik!"


5. Bang?
5. Ik (vragen) gisteren aan Hanna: " (Zijn - tt) jij bang voor schildpadden?"
Ik (hebben - vt) het niet (verwachten) , maar
ze (antwoorden - vt) : "Ja, heel erg!"
Daar (zijn - vt) ik toch van (schrikken) .
Dus (zeggen - vt) ik: "Schildpadden (zijn - tt) toch heel vreedzame dieren?"
Toen (repliceren - vt) Hanna: "Dat (zullen - tt) best,
maar ik (vertrouwen - tt) ze niet.
Je (weten - tt) nooit wat ze in hun schild (voeren - tt) .