| 2. Hannie en haar moeder (slenteren - vt) door de winkelstraat |
|
| waarbij het meisje de hele tijd (lopen - vt) te fluiten. |
|
| Na een tijd (irriteren - vt) dat Hannies moeder zodanig dat |
|
| ze (vragen - vt) waarom haar dochter dat (doen - vt) . |
|
| Hannie (schudden - vt) haar hoofd en (antwoorden - tt) : |
|
| "Mama, dat (zijn - tt) om de nijlpaarden uit de buurt te houden." |
|
| Haar moeder (ophalen - vt) haar schouders en (roepen - vt) : |
|
| "Hannie , meisje, hier (zijn - tt) helemaal geen nijlpaarden!" |
|
| Het meisje (kijken - vt) triomfantelijk en (glimlachen - vt) : |
|
| "Zie je wel dat het (helpen - tt) !' |
|