Een kip en een haan (lopen - tt) elkaar tegen het lijf: |
|
"Kukekleku", (zeggen - tt) de haan. |
|
"Miauw", (antwoorden - tt) de kip enthousiast |
|
De haan (monsteren - tt) de kip en (vragen - tt) : |
"Miauw? Wat (krijgen - tt) we nou?" |
"Ach", (melden - tt) de kip nonchalant, ik (hebben - tt) een cursus |
|
(volgen) , want zonder vreemde talen (komen - tt) je |
|
tegenwoordig niet meer aan de bak. |
|
|
|