werkwoordspelling 2 oefening 24a (blz. 56)

  
werkwoorden 2

1. 'Levensvragen'
1. Als je van zwemmen slank (worden - tt) ,
wat (doen - tt) walvissen dan verkeerd?"
Waarom (lopen - tt) je neus, terwijl je voeten (ruiken - tt) ?
Hoe eerder je (achteropraken - tt) met je werk,
hoe meer tijd je (overhouden - tt) om het weer in te halen.

2. Kukeleku
Een kip en een haan (lopen - tt) elkaar tegen het lijf:
"Kukekleku", (zeggen - tt) de haan.
"Miauw", (antwoorden - tt) de kip enthousiast
De haan (monsteren - tt) de kip en (vragen - tt) :
"Miauw? Wat (krijgen - tt) we nou?"
"Ach", (melden - tt) de kip nonchalant, ik (hebben - tt) een cursus
(volgen) , want zonder vreemde talen (komen - tt) je
tegenwoordig niet meer aan de bak.