werkwoordspelling 2 oefening 23a (blz. 54)

  
werkwoorden 2

1. Douchen
tt = tegenwoordige tijd vt = verleden tijd
1. Na de voetbaltraining van Melkebeek Boys (gaan - vt) de spelers douchen.,
Benny die voor de eerste keer (meespelen - vt) met de Boys, (staan - vt)
nog in de kleedkamer terwijl de anderen al (douchen - vt) .
"Benny!", (roepen - vt) de jongens. "Ik kom!" (gillen - vt) Benny terug.
Even laten (komen -vt) hij tevoorschijn.
Hij (houden - vt) een paraplu in zijn hand.
Daarmee (gaan - vt) hij onder de warme waterstraal staan
terwijl hij een deuntje (fluiten - vt) .
"Maar Benny waarom (douchen - tt) onder die (opsteken) paraplu?",
vroeg één van de jongens. "Nou, ik (hebben -tt) mijn handdoek (vergeten) ."


2. Wakker worden
tt = tegenwoordige tijd vt = verleden tijd
Marie (worden - tt) midden in de nacht wakker.
Ze (aanknippen - tt) het licht , (bestuderen - tt) het nachtkastje van haar man en (schudden - tt) hem heen en weer.
"Jef, Jef, je (moeten - tt) wakker worden!
"Jef (openen - tt) moeizaam zijn ogen en (vragen - tt) wat er loos is.
"Je (hebben - tt) vergeten je slaappil in te nemen!"