werkwoordspelling 2 oefening 22b (blz. 53)

  
werkwoorden 2

3. Galei - deel 2
tt = tegenwoordige tijd vt = verleden tijd
De stuurman (vertellen - vt) : "Het goede nieuws (zijn - tt) dat jullie
voor vandaag klaar (zijn - tt) met roeien.
We (gaan - tt) een groot stuk vlees en lekker veel rum drinken!"
De slaven (brullen - vt) enthousiast.
De stuurman (wachten - vt) tot de slaven
(uitrazen) (waren - vt) en (opmerken - vt) toen op:
Het slechte nieuws is dat de kapitein morgen (willen) gaan waterskiën!"


4. Piet Friet
tt = tegenwoordige tijd vt = verleden tijd
Piet Friet (worden - tt) door een politieagent (aanhouden) .
"Meneer, u (mogen - tt) niet doorrijden, (zeggen - tt) de agent, "want u (rijden - tt) in een Audi Quattro en u (inzitten - tt) er maar in uw eentje ."
Met (verwonderen) blik (aanstaren - tt) Piet de politieagent .
"Wat (zijn - tt) dat nu weer voor onzin?", (knorren - tt) Piet.
"Audi Quattro (zijn - tt) gewoon het merk.
Dat (betekenen - tt) niet dat je er met zijn vieren in (moeten - tt) zitten."
"Tja, toch (krijgen - tt) u geen toestemming om verder te rijden",
(volhouden - tt) de politieagent vol. Piet (worden - tt) boos:
"Als het zo (zitten - tt) , dan (willen - tt) ik weleens met je chef praten."
"Dat (kunnen - tt) best", (vinden - tt) de agent,
"maar dan (moeten - tt) u wel even geduld hebben
want mijn chef (aanhouden - tt) net drie mensen in een Fiat Uno aan."