werkwoordspelling 2 oefening 19b (blz. 47)

  
werkwoorden 2

3. Dokter Gryploos
tt = tegenwoordige tijd vt = verleden tijd
"Dokter, dokter! (gillen - vt) Gina in paniek.
"Ik (denken - tt) dat ik een bril nodig (hebben - tt) ."
"Dat (veronderstellen - tt) ik ook, mevrouw",
(antwoorden - vt) de man,
"U (bevinden - tt) zich in een snackbar!"
Marc Memorie (klagen - vt) bij dokter Gryploos:
"Ik (hebben - tt) zo'n last van geheugenverlies...."
De dokter (onderzoeken - vt) hem en (vragen - vt) :
"Hoelang (hebben - tt) u daar al last van, meneer Memorie?"
Marc Memorie (bekijken - vt) de dokter met grote ogen
en (fluisteren - vt) : "Last? Waarvan?"
Goldie, de goudvis, (komen - vt) bij de dokter.
Goldie (hoeven - vt) niets te zeggen,
want dokter Gryploos (uitroepen - vt) meteen :
"O! Ik (merken - tt) het al: uit de kom!"
Paul Dekker (stevenen - vt) met een kikker op zijn hoofd naar dokter Gryploos.
Die (schrikken - vt) , (schudden - vt) het hoofd en en (zeggen- vt) :
"Dat (zien - tt) er ernstig uit."
"Ja, het (beginnen - vt) met een wratje", (reageren - vt) de kikker.