werkwoordspelling 2 oefening 15a (blz. 36)

  
werkwoorden 2

1. Absoluut rommel
1. Patty kwam met haar hondje aan de lijn de bioscoop uit.
Een man die haar al enkele honderden meters had (achtervolgen) ,
riep: "Mevrouw, mevrouw!" Meteen was Patty (stoppen)
en had ze (informeren) wat er aan de hand was.
De man zei: "Ik heb tijdens de film uw hondje in de gaten (houden) ,
en het is me (opvallen) dat het beestje echt 'in' de film zat:
hij heeft op het juiste moment (huilen) ,
heeft een beetje heen en weer (bewegen)
tijdens de saaie stukken, maar het meest bijzondere was wel,
dat hij keihard heeft (lachen) om het leukste gedeelte.
Heeft u dat zelf niet heel erg vreemd (vinden) ?
De vrouw had de man (aanstaren) en doodleuk (melden) :
"Ja, nou en of, want het boek vond hij absoluut rommel!"

2. Cashbank
In de stad werd de Cashbank (overvallen) .
Daarbij is voor de bandieten een en ander toch anders (verlopen) ,
dan ze (plannen) hadden.
Zo had de bankbediende tegen een van de overvallers (zeggen) :
De directie heeft me (verzoeken) u te vragen om te glimlachen,
want u wordt (filmen) !"