| 3. José was op een middag (thuiskomen) en had tegen haar man (zeggen) : |
| "Schat, de auto start niet meer. Ik heb het echt (proberen) , ik heb mijn best (doen) , |
| maar gelukkig weet ik nu wat het probleem is." |
| "O", had haar man (antwoorden) , "en wat is er dan aan de hand?" |
| José had haar ogen tot spleetjes (knijpen) en (zeggen) : |
| "Erik er zit water in de carburateur." |
| De man had een (nadenken) , (glimlachen) en (opperen) dat hij |
| haar niet wilde beledigen. "Lieveling, waar zou jij (leren) hebben wat het verschil tussen een |
| carburateur en een startmotor is ?" |
| "Schat er is echt water in de carburateur (lopen) ", had de vrouw (volhouden) . |
| "Nou goed"' had de man (voorstellen) , "dan ga ik wel eens kijken. Waar staat de auto?" |
| Toen had José (grommen) : "In de vijver!" |
| |
|