werkwoordspelling 2 oefening 12b (blz. 29)

  
werkwoorden2
3. Een nul
3. Een nul, die altijd enthousiast (doen)
(ontmoeten) een acht en (vragen) meteen verbaasd:
"Wauw! Heb je een riem gekocht?"

4. (In de verleden tijd)
Het (gebeuren) gisteren om halfzes in een overvolle bus.
Een kleine man en een grote (staan) heel erg dicht tegen elaar gedrukt.
Ze (houden) allebei een lus in hun hand.
Elke keer wanneer de bus een bocht (nemen) , (botsen) de kleine man met zijn neus
tegen de oksel van de grote en (trekken) elke keer een vies gezicht.
Na een tijdje (uithouden) de kleine het niet meer .
Hij (tikken) tegen de arm van de grote man en (vragen) :
"Excuseer, meneer, welke deodorant gebruikt u eigenlijk ?"
De grote man (verwonderen) zich over deze vraag en (repliceren) hautain:
"Ik gebruik altijd Milde Meeuwen."
"Dan vrees ik", (grommen) de kleine man, "dat de meeuwen al een hele tijd dood zijn...."