werkwoordspelling 2 oefening 12a (blz. 28)

  
werkwoorden2
Twee oenen
1. Twee oenen (binnenkomen) een café .
Ze (zijn) druk in gesprek. "Ik heb een nieuw cijferslot gekocht", (pochen) de eerste oen.
"De code is 7-7-7".
De andere oen (zwijgen) , (aanstoten) zijn collega en (spreken) :
"Oen dat (hebben) je niet moeten, want nu ken ik jouw code!"
De eerste oen (kijken) verwonderd, maar (schuddebuiken) toen:
"Ha, ha .. dat (denken) je maar...! Ik (zeggen) het lekker in de verkeerde volgorde ...."

Je bent aangenomen
2. Debbie (zijn) een dag afgestudeerd toen zij (solliciteren) bij de plaatselijke slager.
De man (vinden) het meisje welbespraakt.
Ze (vertellen) over hoe graag ze in een slagerij (willen) werken.
De slager (laten) haar ook vlees snijden. Het (lopen) allemaal perfect.
Toen (stellen) de slager de laatste vraag: "Hoeveel grammen gaan er in een pond?"
Debbie (aarzelen) niet, ze (gaven) spontaan het antwoord: "450 gram, meneer."
"Fantastisch!", (juichen) de slager. Je bent aangenomen!"