werkwoordspelling 2 oefening 11b (blz. 27)

  
werkwoorden2
Tegenwoordige tijd
3. Carla Calle (kunnen) moeilijk een keuze maken. Al meer dan een uur (zijn) ze op zoek
naar een cadeautje voor haar baas die in het huwelijk (treden) .
Ze (vinden) het ontstellend moeilijk een passend presentje voor hem te kopen.
Uiteindelijk, na lang twijfelen, (besluiten) ze een parasol te kopen.
De verkoper (vragen) of hij het prijskaartje er af (moeten) halen.
"Nee!, (schrikken) Carla. "Het prijskaartje mag blijven, want de parasol is een cadeautje.
Wilt u er gewoon een nul bijzetten?"


Tegenwoordige tijd
4. Twee koeien (staan) in de wei. Ze (grazen) een tijdlang en
(gaan) nadien in elkaars buurt liggen. "Heb je het al gehoord?", (vragen) de ene koe.
"Wat?, (beantwoorden) de andere die vraag met een wedervraag.
"Ik (vernemen) dat er gekkekoeienziekte in de buurt is." "BSE?", (informeren) de andere.
"Juist", (gruwelen) de eerste weer. "Koeien worden met duizenden tegelijk afgeslacht.
"De andere koe (gaan) op haar zij liggen, (loeien) kort,
(zuchten) en (fluisteren) voor zich uit:
"Dan kunnen we ons het beste als konijnnen vermommen...."
[ Gelukkig komt deze ziekte al zo'n tien jaar niet meer voor in Nederland.]