| 4. Twee koeien (staan) in de wei. Ze (grazen) een tijdlang en |
| (gaan) nadien in elkaars buurt liggen. "Heb je het al gehoord?", (vragen) de ene koe. |
| "Wat?, (beantwoorden) de andere die vraag met een wedervraag. |
| "Ik (vernemen) dat er gekkekoeienziekte in de buurt is." "BSE?", (informeren) de andere. |
| "Juist", (gruwelen) de eerste weer. "Koeien worden met duizenden tegelijk afgeslacht. |
| "De andere koe (gaan) op haar zij liggen, (loeien) kort, |
| (zuchten) en (fluisteren) voor zich uit: |
| "Dan kunnen we ons het beste als konijnnen vermommen...." |
 |
| [ Gelukkig komt deze ziekte al zo'n tien jaar niet meer voor in Nederland.] |
| |
|