werkwoordspelling 2 oefening 9b (blz. 23)

  
werkwoorden2
Hou je van absurde grappen? (zet alle zinnen in de verleden tijd)
2. Er (zitten) twee ijskasten in de boom.
Ze (spelen) eerst verstoppertje, daarna (houden) ze zich
bezig met een spelletje poker.
Op een gegeven ogenblik (komen) onder de boom een ei voorbij huppelen.
De ene ijskast (kijken) op haar horloge, (openen) haar deur
en (fluisteren) tegen de andere:
"Het (zijn) daarnet kwart over twee. Heb jij dat ei gezien?"
De andere koelkast (knikken) met haar pootjes.
De eerste koelkast (roepen) naar beneden:
"Hé, ei, doe je mee met een spelletje kaarten?" Het ei (schrikken) in zijn dooier,
(roeren) zich bijna, (herpakken) zich, (kijken) naar boven:
"Nee, ik kan niet komen meespelen, ik (moeten) al om twee uur bij de kapper zijn!"
Vladimir
Vladimir (rijden) naar de bakker. Hij (plaatsen) zijn fiets tegen de gevel,
(opentrekken) de deur en (lopen) de winkel in.
Voor hem (staan) een heel magere vrouw die zeventien gebakjes (bestellen) en
ze ter plekke (opeten) . Daarbij (smakken) ze heel luid en (boeren) ze na elke hap.
Toen het Vladimirs beurt (zijn) , (vragen) de jongen een groen brood. De bakker (reppen) zich naar de rekken,
(terugkomen) en (zeggen) : "Sorry, Vladimir, de groene broden zijn uitverkocht.
We hebben alleen nog oranje broden." "Geeft niet, (antwoorden) Vladimir,"Ik ben toch met de fiets."