werkwoordspelling 2 oefening 8b (blz. 21)

  
werkwoorden2
Gisteren
3. Gisteren (zitten) er twee mussen in onze tuin op een tak.
Ze (babbelen) over koetjes en kalfjes.
Toen (overvliegen) er een straaljager .
De mussen (krimpen) van schrik in elkaar.
"Nou , die (kunnen) gillen", (piepen) de ene mus.
"Dat mag je wel zeggen"' (beamen) de andere.
Ze (vinden) het echter logisch:
"Wat (zullen) jij doen als je staart in brand (staan) ?!"
4. Colin, een gierige Schot, (zijn) vorig jaar op vakantie in Nederland.
Hij (hebben) zich net gewassen in een riviertje, toen hij (uitglijden) .
Colin, die een echte kilt (dragen) , (doen) wat hij (kunnen) ,
maar de stroming (blijken) te sterk en
hij (drijven) steeds verder naar het midden van de rivier.
Hij (staan) op het punt te verdrinken,
toen hij door een man uit het water (worden) gehaald.
Colin (willen) zijn redder bedanken en (toesteken) hem een briefje van tien euro .
De man die hem gered (hebben) , nam het bankbiljet in ontvangst
en (bedanken) Colin hartelijk.
Maar Colin, die verwacht (hebben) dat de man zijn niet (zullen) aanvaarden,
(schrikken) hiervan en (roepen) :
"Ik wil wel een briefje van vijf terug, want ik (zijn) tenslotte al halfdood
toen je me uit het water (halen) !"