werkwoordspelling 2 oefening 6b (blz. 15)

  
werkwoorden 2

2. Cowboy
2. Cowboy Kamiel (arriveren) in een stadje in de Far West en
(parkeren) zijn paard. Kamiel (observeren) de omgeving,
(glimlachen) , (knikken) een kind vriendelijk toe en
(stappen) een kroeg binnen. Daar (bestellen) hij een biertje.
Hij (achteroverslaan) het meteen en (laten) er nog
een paar aanrukken. Eén voor één (gieten) hij de biertjes in zijn keelgat.
Na een tijdje (wankelen) hij vrolijk het café uit.
Even later (benen) hij echter opnieuw naar binnen.
Zijn gezicht (opzwellen) helemaal wanneer hij (brullen) :
"Wie (hebben) mijn paard gestolen?
Het (worden) ijzig stil.
Niemand (openen) zijn mond. Niemand (reageren) .
Kamiel (knijpen) zijn ogen tot spleetjes en (dreigen) dan:
"Als mijn paard niet binnen drie minuten terug (zijn) ,
(gebeuren) hetzelfde als vorig jaar!"
Alle cowboys in het café (aankijken) elkaar .
Eén van hen (ophalen) zijn schouders en (vragen) :
"Wat gebeurde er vorig jaar?" Cowboy Kamiel (zuchten) :
"Toen (zijn) ik lopend naar huis gegaan..."