2. Cowboy Kamiel (arriveren) in een stadje in de Far West en |
|
(parkeren) zijn paard. Kamiel (observeren) de omgeving, |
|
(glimlachen) , (knikken) een kind vriendelijk toe en |
|
(stappen) een kroeg binnen. Daar (bestellen) hij een biertje. |
|
Hij (achteroverslaan) het meteen en (laten) er nog |
|
een paar aanrukken. Eén voor één (gieten) hij de biertjes in zijn keelgat. |
|
Na een tijdje (wankelen) hij vrolijk het café uit. |
|
Even later (benen) hij echter opnieuw naar binnen. |
|
Zijn gezicht (opzwellen) helemaal wanneer hij (brullen) : |
|
"Wie (hebben) mijn paard gestolen? |
|
Het (worden) ijzig stil. |
|
Niemand (openen) zijn mond. Niemand (reageren) . |
|
Kamiel (knijpen) zijn ogen tot spleetjes en (dreigen) dan: |
|
"Als mijn paard niet binnen drie minuten terug (zijn) , |
|
(gebeuren) hetzelfde als vorig jaar!" |
|
Alle cowboys in het café (aankijken) elkaar . |
|
Eén van hen (ophalen) zijn schouders en (vragen) : |
|
"Wat gebeurde er vorig jaar?" Cowboy Kamiel (zuchten) : |
|
"Toen (zijn) ik lopend naar huis gegaan..." |
|
|
|