Karel Knor (stappen) met zijn varken in de trein. |
|
Ogenblikkelijk (komen) er een vrouwelijke conducteur op hem toe. |
|
Zij (roepen) al van ver: "Varkens (mogen) niet in de trein!" |
|
Karel (schudden) het hoofd. |
|
De conducteur (herhalen) dat varkens in de trein niet toegelaten (worden) . |
|
"Dat (snappen) ik niet", (brommen) Karel. |
|
"Kijk, daar (zitten) een vrouw in de trein, en haar hond (houden) haar gezelschap. |
|
Dat (mogen) dus wel?!" |
|
De conducteur (knikken) en (repliceren) : "Ja, meneer, een hond |
|
in de trein (vormen) geen probleem, want zo'n dier (zijn) afgericht." |
|
Karel (maken) zich kwaad en (knorren) : |
|
"Mevrouwtje, (weten) u dat mijn varken ook (zijn) getraind?" |
|
De conducteur (aankijken) Karel vertwijfeld en (zuchten) : |
|
"Meneer, het (spijten) mij, maar ik (hebben) nog nooit van een getraind |
|
varken gehoord. U (komen) er niet in met dat beest." |
|
Karel (volhouden) echter . |
|
en (beweren) dat hij het bewijs (zullen) leveren. |
|
"Dat (kunnen) u vast niet", (volharden) de conducteur, |
|
maar er (klinken) twijfel in haar stem. |
|
Karel (pakken) de uniformpet van de conducteur, |
|
(gooien) die op het perron en (gebieden) het varken: "Blijf!" |
|
|
|