werkwoordspelling 2 oefening 5a (blz. 12)

  
werkwoorden 2

1. Een gedicht
1. Het (worden) het hoogste tijd voor een gedicht.
DORP
Het (schemeren)
en de kerktoren (dragen)
opnieuw een sjaal van mist en zon.
's Morgens vroeg (hangen) de dag
laag over het gras.
Een oude man (opsluiten) zich
in zijn duivenhok
en (roepen) op elk zon.
En bomen (opladen) weer moe
het landschap
op een kruiwagen
ergens in de verte.


2. Stapelverliefd
Frank (zijn) helemaal stapelverliefd op Moniek.
Hij (durven) haar echter niet goed te vragen.
Daarom (bedenken) hij een list.
Hij (wandelen) haar nonchelant voorbij
en (stellen) haar ernstig de vraag:
"Moniek (geloven) jij in liefde op het eerste gezicht
of (moeten) ik nog een keer voorbij lopen?"