Frank (zijn) helemaal stapelverliefd op Moniek. |
|
Hij (durven) haar echter niet goed te vragen. |
|
Daarom (bedenken) hij een list. |
|
Hij (wandelen) haar nonchelant voorbij |
|
en (stellen) haar ernstig de vraag: |
|
"Moniek (geloven) jij in liefde op het eerste gezicht |
|
of (moeten) ik nog een keer voorbij lopen?" |
|
|
|