werkwoordspelling 2 oefening 4a (blz. 10)

  
werkwoorden 2

1. Geen enkel idee
1. Tijdens een bankoverval (grabbelen) Marcel en Udo al het geld dat ze
maar (kunnen) vinden.
Na een tijdje (teruglopen) ze terug naar hun auto en (vertrekken)
met gierende banden. Thuisgekomen (vragen) Marcel:
"Wat denken) je , Udo, hoeveel (bedragen) de buit?"
Udo (ophalen) zijn schouders , (gaan) languit op de bank liggen
en (antwoorden) : "Ik (hebben) geen enkel idee, Marcel."
"(gaan) we ons geld nog tellen?" (informeren) Marcel.
"Nee", (geeuwen) Udo lui. "Hoezo , nee?"
"We (hoeven) dat niet te doen, we (lezen) lezen wel in de krant hoeveel
onze buit waard (zijn) ."


2. Horloge
Een mooi jong meisje (laten) bij de juwelier een horloge repareren.
De blik van de juwelier (glijden) langs het horloge
steeds weer naar de diepblauwe ogen van het meisje.
De man (zwijgen) , (bestuderen) het horloge,
maar zijn ogen (komen) steeds weer bij de hare terecht.
Het meisje (merken) het en (vinden) de toestand erg vervelend.
Ze (verbreken) de stilte met de vraag:
"Hoeveel (kosten) de reparatie, meneer?"
De juwelier (glimlachen) en (antwoorden) : "Eén kusje."
Eerst (schrikken) het meisje, maar dan (glunderen) ze:
"Dat (zijn) goed.Mijn opa (komen) zo dadelijk afrekenen...."