werkwoordspelling 2 oefening 3b (blz. 9)

  
werkwoorden2
3. Sympathieke kerel
3. Voorbij een piepklein eilandje dat geen naam heeft, (varen) een passagiersschip.
Op het eiland (springen) een man in gescheurde kleren op en neer.
Verwoed (zwaaien) hij met zijn armen.
De kapitein van het passagiersschip (wuiven) terug en (glimlachen) .
Naast de kapitein (verwonderen) een passagier zich over de hele situatie.
De kapitein (verklaren) :
"Meneer, u (zien) hier werkelijk de vriendelijkste man die ik (kennen) .
Elke keer wanneer ik hier (voorbijvaren) , (wuiven) die sympathieke kerel naar ons."


4. Vochtig
Helga en Cindy, twee vriendinnen, (voeren) een bijzonder gesprek.
"(Zijn) jouw huis echt zo vochtig?", (vragen) Helga die Cindy's verhalen over haar huis
nauwelijks (kunnen) geloven.
Cindy (zuchten) diep, (steken) haar armen theatraal in de lucht en (huilen) :
"O, ja, wat er in ons huis allemaal (gebeuren) , dat (geloven) geen mens!'
Helga's ogen (staan) wijd open gesperd.
Ze (vrezen) dat Cindy elk moment in huilen (zullen) uitbarsten.
"O, ja", (schreeuwen) Cindy, "mijn huis (zijn) zo verschrikkelijk vochtig dat we
vanmorgen een vis in de muizenval (hebben) gevonden!"