werkwoordspelling 2 oefening 2b (blz. 7)

  
werkwoorden2
3. Ballonnen
3. Twee ballonnen (lopen) door de woestijn.
De ene ballon (roepen) : "Je moet opletten, want hier (staan) een cactusssssssss!"
De andere ballon (brullen) : "Dat (zijn) geen probleem.
Ik (zijn) niet BANG !!


4. Hoe laat is het?
Na een nachtje stappen (thuiskomen) een man heel laat
(of (noemen) jij het vroeg?) . Natuurlijk (zijn) zijn vrouw erg boos.
Ze (staan) hem woedend op te wachten en (gillen) :
"(Beseffen) je wel hoe laat het (zijn) is ?!"
De man (wankelen) op zijn benen. Hij (antwoorden) met dubbele tong:
"Natuurlijk (weten) ik dat, schatje! Het (zijn) nu één uur!"
Nu (worden) zijn vrouw nog bozer.
Ze (tieren) : "Je (liegen) , en je (weten) het!"
"Maar lieveling", (proberen) de man, "ik (hebben) net de kerkklok één uur horen slaan.
Dat (hebben) ik zelfs drie keer gehoord!"