1. Een vrachtwagenchauffeur en zijn bijrijder (staan) met hun vrachtwagen voor een viaduct. |
De vrachtwagen (kunnen) er niet onderdoor, hij (blijken) vijf centimeter te hoog te zijn. |
De bijrijder(rondkijken) rond en (grommen) : |
"Kom, Harry, er (aankomen) geen politie , we (vertrekken) !" |
Harry (zetten) de vrachtwagen in beweging, maar die (komen) natuurlijk vast te zitten. |
Even later (arriveren) de politie.Twee agenten (bestuderen) de situatie. |
Al snel (glunderen) de ene. Hij (steken) een wijsvinger in de lucht en (zeggen) : |
"De oplossing is erg eenvoudig: je (laten) de banden gewoon wat leeglopen, |
dan (loskomen) de vrachtwagen zeker ." |
Maar Harry (ophalen) zijn schouders en (mompelen) : |
"Dat (denken) ik niet, meneer de agent, |
want die vrachtwagen (vastzitten) bovenaan , niet onderaan!" |
|
|