werkwoordspelling 2 oefening 2a (blz. 6)

  
werkwoorden2
1. Dat denk ik niet
1. Een vrachtwagenchauffeur en zijn bijrijder (staan) met hun vrachtwagen voor een viaduct.
De vrachtwagen (kunnen) er niet onderdoor, hij (blijken) vijf centimeter te hoog te zijn.
De bijrijder(rondkijken) rond en (grommen) :
"Kom, Harry, er (aankomen) geen politie , we (vertrekken) !"
Harry (zetten) de vrachtwagen in beweging, maar die (komen) natuurlijk vast te zitten.
Even later (arriveren) de politie.Twee agenten (bestuderen) de situatie.
Al snel (glunderen) de ene. Hij (steken) een wijsvinger in de lucht en (zeggen) :
"De oplossing is erg eenvoudig: je (laten) de banden gewoon wat leeglopen,
dan (loskomen) de vrachtwagen zeker ."
Maar Harry (ophalen) zijn schouders en (mompelen) :
"Dat (denken) ik niet, meneer de agent,
want die vrachtwagen (vastzitten) bovenaan , niet onderaan!"