razen | De orkaan raast over het land. | |
overstromen | De rivier het land ernaast. |
bezwijken | De dijk bijna door al het water. | |
proberen | Met zandzakken men de dijk te versterken. | |
verlaten | De bewoners voor de zekerheid het dorp. | |
zijn | De overstroming gisteren de hele dag op het nieuws. | |
| | | | |