werkwoordblad - groep 8 nummer 19

  
Kom je er echt niet uit?
Klik dan op de Hint knop.
werkwoordblad groep 8 nummer 19
Overal de verleden tijd / de tijd van toen gebruiken.
halen - ik haal (t.t) - ik haalde (v.t.) - wij haalden (v.t.)
plakken - ik plak (t.t) - ik plakte (v.t.) - wij plakten (v.t.)
vinden - ik vind (t.t) - ik vond (v.t.) - wij vonden (v.t.)

vertrekken - Mijn buren vorig jaar naar Canada
werpen - De darter zijn pijltje helemaal mis.
zakken - jouw broer nu al weer voor dat examen?
zitten - De bestolen winkelier in zak en as.
zetten - De kelner de drankjes voor ons op het tafeltje.

zagen - jij die boomstam in stukken?
nemen - Waarom jij het grootste stuk taart?
bellen - Wij naar onze moeder in Spanje.
brommen - De bruine beer in het circus naar zijn verzorger.
dragen - De tennissers hun gewonnen medailles op hun tennisjack.

haten - De gevangenen hun vijand uit het diepst van hun hart.
happen - Dat arme meisje gretig in die lekkere boterham.
willen - Wat jij met die stok doen?
laden - Wilma haar bord vol lekkere dingen.
horen - jouw broer niet wat de meester zei.

lezen - De journalisten wat er in de krant stond.
winnen - de voetballers nu al weer niet?
fluiten - Toch de scheidsrechter een goede wedstrijd.
fietsen - De vakantiegangers door het mooie, Limburgse landschap.
koken - Vorige week moeder voor tien gasten.

lijken - Wat die kinderen op hun moeder.
pakken - Waarom jij het geschenk van je neefje niet uit?
rapen - De bedelares het geldstuk op dat in de goot lag.
ruiken - De kok dat het koksmaatje iets had laten aanbranden.
schaven - De timmerman deze week meer dan tien planken.

roven - een vos alweer een kip uit het kippenhok?
schelden - De jongens elkaar uit voor alles en nog wat.
stranden - Het passagiersschip op de kust van Scandinavië.
vriezen - Wat het vannacht weer hard.
verbinden - je moeder jouw zere arm zelf?

vergeten - Zij (meervoud) hun huiswerk te maken.
witten - Ik het plafond bij mijn opa en oma.
vragen - Mijn vriendinnetje of ik meeging naar de bioscoop.
dragen - Hij geen merkkleding, maar dat was echt niet erg.
staan - Zij (enkelvoud) al meer dan een uur op de trein te wachten.

vinden - Kelly het niet erg dat zij niet naar dat feestje mocht.
verstoppen - De bandieten de buit van de overval.
begroeten - De koning de president van het vreemde land.
betalen - de huiseigenaar zijn rekeningen niet?
dichten - Met veel moeite de arbeiders het gat in de dijk.