Overal de verleden tijd (= de tijd van toen) gebruiken.
Zwakke werkwoorden, denk dus steeds goed aan de laatste letter van de stam (= de ik-vorm)
De uitleg kun je vinden bij www.spellingjuf.nl (filmpje4 : 't sexy fokschaap).

maken - ik maak (t.t) - ik maakte (v.t.) - wij maakten (v.t.)
zich haasten - ik haast me (t.t) - ik haastte me (v.t.) - wij haastten ons (v.t.)
rennen - ik ren (t.t) - ik rende (v.t.) - wij renden (v.t.)
redden - ik red (t.t) - ik redde (v.t.) - wij redden (v.t.)

fietsen
Verleden week wij naar school.
In de vakantie ik wel 30 kilometer.
Zij (meervoud) naar hun zomerkamp.
jullie grote afstanden in de vakantie?
Jan naar zijn oom en tante in Den Haag.

werken
Wij hard voor ons examen.
Waar jouw broer vroeger?
De arbeiders op een booreiland.
Ik vroeger in de tuinbouw.
Die oude man lang geleden in Amerika.

hoesten ( Let op er zit een t in.)
Ik , omdat ik mij verslikte.
jullie door die verstikkende rook?
je broer toen hij verkouden was?
Hij wel een week lang.
jij ook toen je griep had?

harken
De knecht de bloementuin.
Vader het uienbed.
zij (meervoud) de tuin wel eens.
Hij het tuinpad.
De kinderen vorige week hun schooltuintje.

heten
die jongen vroeger niet anders?
Nee, hoor, hij altijd al zo.
Die club vorige week nog ADO.
Veel clubs vroeger anders.
Hoe jij dat ben ik vergeten.

praten
Wat die meisjes weer veel.
Ik vroeger wel eens in de bioscoop.
Dat kleine meisje toen nog niet.
jij soms onder de les?
Op onze club de trainer over tactiek.