volgende
=>
werkwoordblad - groep 8 nummer 5
Kom je er echt niet uit?
Klik dan op de Hint knop.
Sterke werkwoorden
de klinker verandert hier dus.
Overal de
verleden tijd
(= de tijd van toen) gebruiken.
hijsen
- ik hijs (t.t) - ik
hees
(v.t.) - wij
hesen
(v.t.)
vallen
- ik val (t.t) - ik
viel
(v.t.) - wij
vielen
(v.t.)
stelen
De dieven
het geld van de winkelier.
jij wel eens iets?
Ik
nooit wat.
Dat ventje
geld van zijn moeder.
Dat meisje
een reep chocolade.
eten
Hij
zijn bord leeg.
De feestgangers
heerlijk.
hij zijn spruitjes wel op?
Anton
een grote banaan.
Gisteren
zij (meervoud) in een restaurant.
blazen
(pas op)
De scheidsrechter
op zijn fluit.
Ik
een ballon op.
Waarom
jij die niet op?
Ze (meervoud)
de aftocht.
jouw oom gisteren die wedstrijd?
drijven
(pas op)
Het schip
op de woeste golven.
dat meisje de ganzen voor zich uit?
In de haven
veertien meeuwen.
Vorige week
daar een grote zwaan.
Het baby'tje
zijn bedje uit.
bijten
De wolven
het rendier dood.
Die valse hond
in mijn been.
jij een stuk uit die appel?
Zij (enkelvoud)
een snoepje doormidden.
Hij
in een sappige peer.
zingen
Wat
jij weer mooi.
Jullie
een heel bekend lied.
Ik
vorige week nog in dat koor.
Moeder
daar ook nog een paar jaar.
Mijn tante
in een gemengd koor.
controleer
Hint
OK
volgende
=>