Een grote zak waarin iets verpakt is, bv. rijst. | de |
De grootte | de |
Een doek die mannen om hun hoofd winden. | de |
Een heel grote hoeveelheid. | de |
Spullen die je nodig hebt als je op reis gaat. | de |
Mensen die hun geld verdienen met handeldrijven. | de |
Het anker laten zakken. Het schip ligt dan stil. | |
Dingen open en verkopen en zo geld verdienen. | |
Heel erg groot. Kolossaal | |
Een beetje slaperig. | |
Afspreken dat je een reis gaat maken. Bv. bij een reisbureau. | |
Helemaal alleen. | |
Tussen licht en donker. Halfdonker. | |
Ergens overal rondkijken om te ontdekken hoe het er is. | |
In de war zijn doordat je erg geschrokken bent. | |
|