Het trouwen. Of het getrouwd zijn. | het |
Iemand die in een land komt wonen. Hij komt uit een ander land. | de | Alle woorden van een taal of alle woorden die je kent. | de | Iemand met de islam als geloof. | de | Iemand met het hindoeïsme als geloof. | de | Groei of verandering. | de | Je familieleden die vóór jou geleefd hebben. | je | Als je dingen gemakkelijk door elkaar haalt. Het is moeilijk om ze uit elkaar te houden. | | Waar geen einde aan komt. | | Als iets veel voorkomt. Het is gewoon. Normaal. | | Als iets door de baas of de regering bepaald is. | |