Groter of heviger worden. | |
Nogal krachtig. | |
Als de wind uit het westen komt. | |
Steeds maar doorgaan. Blijven zoals het is. | |
Groter of hoger worden. | |
Ergens op ( de dag). Je weet niet precies hoe laat. | |
Telkens anders. Veranderlijk. | |
De richting die ligt tussen het zuiden en het westen. | |
Als de wind uit het zuiden komt. | |
Niet erg, veel, goed, groot, sterk, enzovoorts. | |
De hoogste. | het |
De laagste. | het |
Het wegtrekken van de wolken. De zon komt tevoorschijn. | de |
Hoe warm of koud het is. Hoeveel graden het is. | de |
De wolken die samen de hemel bedekken. | de |
|