Een plek waar je je lichaam kunt buigen. Je knie, je elleboog, je pols. | het |
Een vechtsport | het |
Een sport. Je doet gymnastiekoefeningen. | het |
Een spel of sport. Je slaat een pluimpje heen en weer. | het |
Een sport. Je doet wie het hardst kan fietsen. | het |
Iets wat je gedaan hebt. | de |
Je kunnen inhouden. Rustig blijven, ook als je kwaad bent. | de |
Een groep sporten. Bv. hardlopen, hoogspringen, verspringen, speerwerpen. | de |
Een zere plek of wond van het sporten. | de |
Je krachten gebruiken. Moeite voor iets doen. | de |
Als iets kan uittrekken. | |
Zo goed als het maar kan. | |
Zweten. | |
Minder strak spannen. Tot rust laten komen. Bv. je spieren. | |
Iets toestaan. Het mag van jou. | |
|