De vorm van een mens. | de |
Bruine ruwe stof. Bv. voor aardappelzakken. | de |
Een groep boeven. | de |
Een beker van metaal om uit te drinken.. | de |
Een jongen. | de |
Een huis waar wezen wonen. Dat zijn kinderen van wie de ouders gestorven zijn. | het |
Iemand die jong is en weinig meegemaakt heeft. | |
Als iets dwars door alles heen gaat. Bv. stank. | |
Dat zeg je van dingen waaraan je kunt zien dat mensen misschien arm zijn. | |
Als een gebouw of bouwsel bijna in elkaar stort. | |
Langzaam in slaap vallen. | |
In de war. | |
Als je alles snel begrijpt en snel reageert. Bijdehand. | |
In de verte tevoorschijn komen. | |
Schitteren. | |
|