HZS 27 nummer 25

  


 .. Oefening 25 van het ziekenhuis
Kies het goede werkwoord: kijkt - ligt - is - komen - wordt - komt
1. Samir in bed te lezen
2. Hij op de klok. Is het al twee uur?
3. Het tijd voor het bezoek.
4. Samir een beetje zenuwachtig.
5. er wel bezoek?
6. En wie zullen er op bezoek ?

 .. het ziekenhuis
Kies het goede werkwoord: vraagt - moet - gaat - komt - geeft - zitten
1. De deur van zaal zeven open.
2. Ha, daar eindelijk bezoek.
3. Samir is blij, hij gaat rechtop in bed .
4. Muna Samir een grote mand met fruit.
5. Je alles opeten, zegt Muna.
6. Hallo patiënt, hoe is het met jou? Omar.

 .. het ziekenhuis
Kies het goede werkwoord: had - was - dacht - was - worden - heeft
1. Uh..., gisteren ik bang, zegt Samir.
2. Bang? Waarom je bang?
3. Nou, ik last van mijn been.
4. Ik dat ik nooit meer kon lopen op dat been.
5. De dokter een foto van mijn been gemaakt.
6. Wat is er met je been? Moet je geopereerd ?

 .. het ziekenhuis
Kies het goede werkwoord: heb - hoef - maak - zit - is - gekomen
1. Nee, ik niet geopereerd te worden.
2. Maar wat je dan?
3. Is de dokter er achter ? wil Muna weten.
4. Ja, hij er achter gekomen. Het gips zat strak..
5. En hoe het gips nu? vraagt Muna.
6. je geen zorgen, nu zit het gips goed.

 .. het ziekenhuis
Kies het goede werkwoord: zegt - zijn - ga - willen - ben - mag
1. Kun je lopen? vraagt Omar. Hoe je naar de wc?
2. ik een keer in de rolstoel? vraagt Omar.
3. jullie thee? vraagt de verpleegster vriendelijk.
4. Graag dokter, Muna.
5. Nee, ik niet de dokter, lacht de verpleegster.
6. Langzaam drinkt Samir zijn thee.
7. Hij kijkt naar Omar en Muna
8. Wat gezellig dat jullie er , zegt Samir.