1. de dokter- de verpleegster - de patiënt - de meester | |
2. het bed - de matras - de deken - het speelgoed | |
3. het sinaasappelsap - het appelsap - de melk - het citroensap | |
4. het ziekenhuis - het fruit - de school - de winkel | |
5. de televisie - het woordenboek - het schrift - het stripboek | |
6. het been - het wagentje - de arm - het hoofd | |
7. de appel - de banaan - het potlood - de sinaasappel | |
8. het haar - het fruit - de groente - de groentewinkel | |
9. de rolstoel - de ziekenauto - de vrachtauto - de brommer | |
10. de camping - de wachtkamer - de receptie - de zaal | |