werkwoordspelling D of T ? oefening 50

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
maaien De tuin was een lust voor het oog.
maaien Wie heeft de tuin ?
maaien Vader de tuin elke week.
schrobben Mama de vloer van de keuken.
schrobben Ze heeft hem grondig .
schrobben - glimmenDe vloer weer.
waden Laatst de man tot zijn enkels in het water.
beantwoorden De brief ligt op de tafel.
aanrichten Hoe groot is de schade?
worden - besteden Dit bedrag goed .