troosten | legt zij een arm om hem heen. |
wegwandelen | De hond is met het bot . |
worden [v.t.] - verstoren | De prettige sfeer behoorlijk . |
bekostigen | Waarvan heb jij die dure reis ? |
versieren | Onze klas is prachtig . |
uitstallen | Wie heeft die cadeautjes onder de boom? |
leveren | Wie heeft die auto's ? |
openen | De burgemeester heeft de fabriek . |
verstoren | Je de prettige sfeer. |
vluchten | De dorpelingen wonen nu in een opvangkamp. |