werkwoordspelling D of T ? oefening 49

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
troosten legt zij een arm om hem heen.
wegwandelen De hond is met het bot .
worden [v.t.] - verstorenDe prettige sfeer behoorlijk .
bekostigen Waarvan heb jij die dure reis ?
versieren Onze klas is prachtig .
uitstallen Wie heeft die cadeautjes onder de boom?
leveren Wie heeft die auto's ?
openen De burgemeester heeft de fabriek .
verstoren Je de prettige sfeer.
vluchten De dorpelingen wonen nu in een opvangkamp.