werkwoordspelling D of T ? oefening 47

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
begeleiden Mijn vader de voetballers.
vergissen [v.t.] Jan zich maar één keer.
goochelen Hij heeft een konijn uit zijn hoed .
bellen Heb jij aan mijn deur ?
antwoorden [v.t.] Hij : "Ik doe het wel."
klinken Dat goed.
troosten Gisteren jij mij.
onweren Het heeft vannacht .
bederven Jouw opmerking mijn hele middag.
aanrichten De storm gisteren veel schade aan.