werkwoordspelling D of T ? oefening 46

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
baden Laura morgen in zee.
onthouden Wat jij dat verhaal toch goed.
verlichten Vorig jaar ze [meervoud] de straat met kleine lampjes.
bestraffen De leraar heeft je niet met opzet .
vervelen
constateren Wij hebben geen gebreken .
verzekeren Wij zijn goed tegen brand.
gillen van de lach kwam hij binnen.
bezorgen De postbode de brieven.
stemmen Onze piano wordt morgen .