werkwoordspelling D of T ? oefening 45

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
toevoegen Jan is aan het elftal .
wonen Zij heeft daar drie jaar .
bekladden De muren zijn gelukkig weer schoon.
uitstallen Op de marktkraam lag alles netjes .
bekleden De opnieuw bank ziet er netjes uit.
wegwandelen Daarna is hij .
denken Hardop kwam hij de klas binnen.
versieren De klas was prachtig .
versieren [v.t.] Michel het raam.
ontwikkelen [v.t.] De fotograaf de foto's.