werkwoordspelling D of T ? oefening 44

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
dansen Marijke heeft urenlang .
lozen Die vuiligheid is in de Rijn .
fietsen Hij is naar huis .
eindigen De voorstelling is .
onthullen De minister gisteren het standbeeld.
afruimen Piet heeft de tafel .
zetten Gisteren hij nog koffie voor ons.
gebeuren Ik ben benieuwd wat er nu weer is .
bemachtigen We hebben een plaats voor de voetbalwedstrijd .
vermelden Dat staat niet in mijn boek .