werkwoordspelling D of T ? oefening 43

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
leiden Jan de blinde man naar de overkant.
kleden Marloes zich altijd erg netjes.
herinneren De jongen zich het voorval niet.
verzachten Die zalf de pijn.
verzachten Gisteren deze pil de pijn niet.
wenden De spreker zich tot het publiek.
menen - juichen De verslaggever dat het publiek .
juichen Vorige week de mensen in het stadion.
juichen Wat hebben ze hard .
praten Wat jij gisteren zacht.