leiden | Jan de blinde man naar de overkant. |
kleden | Marloes zich altijd erg netjes. |
herinneren | De jongen zich het voorval niet. |
verzachten | Die zalf de pijn. |
verzachten | Gisteren deze pil de pijn niet. |
wenden | De spreker zich tot het publiek. |
menen - juichen | De verslaggever dat het publiek . |
juichen | Vorige week de mensen in het stadion. |
juichen | Wat hebben ze hard . |
praten | Wat jij gisteren zacht. |