werkwoordspelling D of T ? oefening 41

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
uitglijden Gisteren ik uit over mijn boekentas.
uitrusten Straks wij even uit.
uitreiken [v.t.] De directeur de diploma's uit.
laden jij je bureau altijd zo vol?
uitlaten jij de hond wel eens uit?
leren Heb jij je aardrijkskunde al ?
vergoeden De verzekering nu alle onkosten.
denken - vinden Anneke , dat Peter mij aardig .
houden De bakker van zijn werk.
worden - bellen Mijn zus de laatste tijd veel .