werkwoordspelling D of T ? oefening 39

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
verhuizenKlaas morgen naar Amsterdam.
verhuizen Ben jij weleens ?
lopen [onvoltooid deelw.]Kees gaat naar school.
landen Het vliegtuig is op tijd .
landen Het vliegtuig op tijd.
landen Gisteren het vliegtuig ook op tijd.
landen Het vliegtuig is op tijd.
vinden je vader dit leuk?
vinden jij paarden leuke dieren?
zich aanmelden Hij zich aan bij de nieuwe school.