werkwoordspelling D of T ? oefening 38

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
behandelen [v.t.] De verpleegster de wond.
behandelen Ze heeft de wond goed .
worden [v.t.] - bekeuren De te snelle rijder .
beschuldigen Hij de scheidsrechter.
worden [v.t.] - beschuldigen De scheidsrechter .
gebeuren Wat is er met jou ?
bewaren We hebben twee snoepjes voor jou .
bewaren Jij ook altijd iets voor ons.
behandelen In de dierentuin worden de beren goed .
zich verkleden jij je wel eens toen je vier jaar was?