werkwoordspelling D of T ? oefening 37

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
verbranden De bomen waren zwart.
verkleden Het kind kind zag er schattig uit.
verkleden Waarom jij je gisteren niet?
verkleden Ik houd niet van .
bestellen [v.t.] Ik drie kaartjes voor de voetbalwedstrijd.
verbranden Het vlees gisteren.
verbranden - weggooienHet vlees hebben we .
landen De passagiers stapten uit het vliegtuig.
landen Hoe laat is het vliegtuig eigenlijk ?
landen Het gisteren om tien uur.