werkwoordspelling D of T ? oefening 35

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
vergroten Wat doe je met die foto?
rijden Die chauffeur veel te hard.
verwennen Dat kind is nergens blij mee.
janken liep de hond weg.
gelden Dat bord alleen voor fietsers.
worden [v.t.] - blussen De brand snel .
vertellen Onze juf een spannend verhaal.
betalen Heb je niet teveel ?
stormen [v.t.] Het vannacht hevig.
begroeten De agent haar gisteren beleefd.