vluchten | De dief is al gepakt. |
vinden | Johan die sommen gemakkelijk. |
leren | Hij heeft trucjes van de juf . |
baden | We hebben in zee . |
doen [v.t.] | Wat je daar? |
wachten | De passagiers gisteren een uur op de bus. |
worden | Ik later timmerman. |
verbinden | De dokter de wond. |
verkeren | Het schip in moeilijkheden. |
verwennen | Oma de kleinkinderen te veel. |
|