afbranden | Wat doen we met het huis? |
huilen | Het kind liep weg. |
braden | Moeder het vlees. |
braden | Gisteren ze ook al vlees. |
troosten | Ik was verdrietig. Karin mij gelukkig. |
stoten | Karel en Kees gisteren hun hoofd. |
gebeuren | Is dat gisteren ? |
roeien | Carla heeft op het meer . |
staan [v.t.] | Hij op de trap. |
gelukwensen | Ik heb hem . |
|