uitrusten | De arbeiders vorige week uit. |
werken | Zij hadden ook zo hard . |
blussen | De brandweer gisteren het vuur. |
kruipen | De baby over de vloer. |
branden | Het droge hout goed. |
missen | Wij gisteren de trein. |
groeten | Ik hem vorige week heel beleefd. |
troosten | De moeder gisteren het kind. |
antwoorden | De leerlingen gisteren tegelijk. |
baden | De kinderen gisteren in zee. |
|