werkwoordspelling D of T ? oefening 30

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
versieren Hij zijn tuin altijd mooi.
binden [v.t.] De boer het paard vast.
verscheuren Waarom heeft hij dat boek ?
heten Deze straat vroeger anders.
ontsieren Het onze tuin niet.
onthalen Op het feestje werden we op limonade .
wachten - zich aankleden even, dan ik me vlug aan.
vergiftigen Waarmee zijn de ratten ?
opwinden Ik begreep niet, dat hij zich gisteren zo .
verdwalen Onze hond niet zo gauw.