werkwoordspelling D of T ? oefening 29

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
luiden De bel gisteren precies op tijd.
hoesten Maria gisteren heel erg.
versieren Mama de kamer voor mijn verjaardag.
vergoeden De verzekering vorige week de schade aan mijn auto.
oprichten Jan zijn hoofd op, toen de meester wat aan hem vroeg.
overhoren jouw juf elke week de dicteewoorden?
uitrusten Na de toets ik gisteren even uit.
betalen Je hebt daar te veel voor .
uitglijden Op deze gladde vloer je gemakkelijk uit.
vinden [v.t.] Wat je van de voorstelling?