| |
groeten | Hij was kwaad, omdat ik hem niet . |
wonen - worden | Het huis waarin mijn oom , te groot voor hem alleen. |
zich verbeelden | Jan zich, dat hij de beste speler is. |
beleven | Jij altijd spannende avonturen. |
juichen | De kinderen , toen Jan een doelpunt scoorde. |
branden - houden | Als ik me , ik de zere plek altijd onder de kraan. |
vernielen | De storm gisteren het huis. |
waaien | De pannen zijn van het dak . |
straffen | je vader je niet, toen je te laat thuis kwam? |
|