werkwoordspelling D of T ? oefening 26

  
werkwoorden
Vul de tegenwoordige tijd in, behalve als je merkt dat het anders moet.
groetenHij was kwaad, omdat ik hem niet .
wonen - worden Het huis waarin mijn oom , te groot voor hem alleen.
zich verbeelden Jan zich, dat hij de beste speler is.
beleven Jij altijd spannende avonturen.
juichen De kinderen , toen Jan een doelpunt scoorde.
branden - houdenAls ik me , ik de zere plek altijd onder de kraan.
vernielenDe storm gisteren het huis.
waaien De pannen zijn van het dak .
straffen je vader je niet, toen je te laat thuis kwam?