| |
overtuigen | Ik geloof, dat je Henk niet gauw . |
ontmoeten | Toen we in Amsterdam waren, we mijn tante. |
uitspreiden | Met vleugels kwam de zwaan op ons af. |
onthalen | De kinderen werden met ijsjes. |
benijden [v.t.] | Iedereen hem, omdat hij een nieuwe fiets kreeg. |
verlengen | Dat boek moet worden. |
beoordelen | Hij de spreekbeurt. |
beoordelen | De spreekbeurt is goed . |
verslinden [v.t.] | De leeuw de prooi met huid en haar. |
bloeden | Hoe komt het dat je vinger ? |